Quantcast
Channel: Blog van Toon Kasdorp
Viewing all 12313 articles
Browse latest View live

Koert Lindijer en Joris Luijendijk

$
0
0

Het Zijn Net Mensen van Joris Luyendijk is een alleraardigst boek dat veel goede recensies heeft gehad. Maar aan de beginregels van het artikel in de NRC van 24 februari 2007 kon je zien dat hij niet tevreden was met de recensie van Koert Lindijer.

Zijn reactie begon met de woorden “Toen ik hoorde dat Koert Lindijer mijn boek over beeldvorming kritisch ging bespreken, was ik blij verrast”. Zoiets schrijf je niet als je vervolgens niet wordt teleurgesteld.

En terecht, hij wordt ook teleurgesteld. Lindijer doet in zijn boekbespreking alsof hij door Luyendijk persoonlijk werd aangevallen en houdt een oratio pro domo voor de kwaliteit van zijn eigen werk. Hij zelf en collega’s van wie hij een hoge pet op heeft worden ten onrechte door Luyendijk bekritiseerd, vindt Lindijer. Dat zijn er misschien niet zo veel, echt goede correspondenten meent hij, maar toch die paar die er zijn laten zich door de beperkingen van het werken onder niet-democratische omstandigheden niet van de wijs brengen. Wij zijn wel wijzer, gaat hij verder en hebben geleerd hoe je met niet-democratische verhoudingen in vreemde landen om moet gaan.

Maar Luyendijk heeft helemaal geen kritiek op andere correspondenten. Hij laat als een moderne Francis Bacon juist zien waarom je als correspondent in een vreemde omgeving noodzakelijk op het verkeerde been staat en dat je daar niet altijd wat aan doen kunt. Vooral in niet-democratische landen, waar het nieuws wordt gemanipuleerd, de correspondent niet vrij is om met iedereen te spreken en de instituten van een heel andere aard zijn dan in de landen waar je zelf vandaan komt. Terecht dat Luyendijk teleurgesteld is dat een zo ervaren correspondent als Lindijer daar geen oog voor lijkt te hebben. Hoe goed immers ook een individuele correspondent kan zijn, statistisch wordt de berichtgeving uit ontwikkelingslanden altijd op de manier beïnvloed die Luyendijk beschrijft. Wie zich dat niet realiseert gaat de boot in met zijn berichtgeving.

Luyendijk is iemand die wat leert van zijn ervaringen. Hij verlaat het Midden Oosten met andere opvattingen dan hij er is aangekomen, zoals hij dat straks ook weer zal doen als hij uit Londen vertrekt. Zijn analyse van wat er aan de hand is in Arabische landen hadden Bush en Cheney moeten lezen voor zij aan hun Irak avontuur begonnen. Twee presidentiële termijnen en gigantisch veel geld en energie zijn verspild aan een taak die overbodig is gebleken en die daarnaast sowieso onmogelijk zou zijn geweest. Wapens van massale vernietiging waren er niet en democratisering van het Midden Oosten kan niet worden afgedwongen met bajonetten en met de Abu Ghraib.

Dat had Luyendijk de Amerikaanse regering kunnen leren en daarom is het voor iedereen en ook voor Lindijer zo belangrijk om dat boek te lezen.

Voor wie het trouwens ook belangrijk is, dat zijn de hoofdredacteuren van kranten[1]. Wat Luyendijk schrijft is in wezen een programma voor een protocol voor Europese redacties ter behandeling van het nieuws uit het Midden Oosten en andere gebieden met culturen die ons vreemd zijn. Zoals een fotograaf filters gebruikt om ongewenst en vertekenend licht uit zijn foto’s te weren, zo zouden kranten een handboek moeten hebben waarin staat hoe ze uitspraken en gebeurtenissen in andere delen van de wereld moeten filteren,, om die te ontdoen van misleidende elementen.

De overdrijving, de bluf, het manipuleren van het nieuws, de regeringsleiders die zelf niet blijken te weten wat er in hun land omgaat, omdat niemand hun de waarheid durft te zeggen etc.. In plaats daarvan krijgen we het nieuws opgedist alsof alles wat de correspondent hoort van de officiële persvertegenwoordiger van het regime even geloofwaardig is als een persbericht van onze eigen minister president.

Zo naïef is Koert Lindijer niet. Dat had Joris Luyendijk ook niet willen zeggen. Maar waar blijft dat iedere correspondent uit Europa met een Europese bril kijkt naar wat er in het Midden Oosten gebeurt en dat je je daartegen op een systematische manier behoort te wapenen.

[1] De noodzaak van protocollen om de pers te beschermen tegen onnodig slordige berichtgeving werd ondermeer uiteengezet door Lord Hutton in diens magistrale rapport van 28 januari 2004 over de BBC uitglijder inzake Tony Blair.



Het Publieke Debat.  

$
0
0

Het probleem met het publieke debat in Nederland en andere westerse landen is niet dat er te weinig mensen aan deel nemen, maar eerder te veel. Van alle ingezonden stukken in kranten en weekbladen kan maar een promillage worden gepubliceerd en het is niet zo dat alleen de kwalitatief beste door de selectie komen. Ook van de goede ingezonden stukken wordt maar een klein deel geplaatst. De media voeren met de plaatsing een redactioneel beleid. Ze manipuleren de publieke opinie. Ze zouden alle ingezonden stukken die op grond van gebrekkige stijl of inhoud niet aan de norm voldoen kunnen elimineren en voor de rest het toeval kunnen laten bepalen wat geplaatst wordt en wat niet. Daarmee zou toch een soort aselecte steekproef ontstaan die recht zou doen aan wat er onder de bevolking of althans het actieve lezerspubliek leeft, maar de kranten en tijdschriften gebruiken de ingezonden stukken voor het onderstrepen of nuanceren  van het eigen beleid. Kranten vormen de politieke opinie of proberen dat te doen.

Dat is een van de redenen waarom twintig jaar lang het verzet van de bevolking tegen de ongeremde immigratie van niet westerse allochtonen zo onder het tapijt kon blijven. Daar werd het onder geveegd door de censuur in de kranten. Een ondemocratische beweging als de SP daarentegen kreeg alle gelegenheid van de grond te komen, niet alleen door het organisatorische talent van Marijnissen maar ook doordat kritiek op de door de partijleiding toegepaste  methoden maar mondjesmaat de publieke opinie bereikte.

Het is duidelijk dat het in het van belang is voor het functioneren van de democratie om alle meningen die publiek van belang zouden kunnen  zijn in het debat te betrekken. Hoe men daar vorm aan zou kunnen geven is een van de problemen waar men zich bij de kranten maar ook bij een moderne overheid  over zou moeten buigen. Het onderwerp is te belangrijk om het  aan de redactie van de kranten over te laten.


Onderwijs vernieuwing of foute oplossingen zijn erger dan U denkt.

$
0
0

Wanneer de verkeerde oplossing wordt gevonden voor een belangrijk maatschappelijk probleem, dan betekent dat vaak dat we een generatie lang met de brokken blijven zitten. Het is erger dan geen oplossing. Is er geen oplossing dan kun je nog wachten tot het probleem zo dringend wordt dat het alsnog aan de orde wordt gesteld. Dat laatste gebeurt niet als het eenmaal verkeerd is aangepakt. Dan is er teveel in geïnvesteerd en moet eerst de publieke opinie duidelijk  om gaan voor het probleem opnieuw kan worden geagendeerd.

De inrichting van het hoger onderwijs, zoals dat er in de zestiger jaren bij stond, is hier een goed voorbeeld van. De democratisering die als de oplossing werd gezien voor het probleem van universiteiten, die niet waren berekend op de enorme toestroom van de studenten, bleek de verkeerde oplossing. De toestroom was een gevolg van de naoorlogse geboortegolf en van de toegenomen welvaart. Dat probleem had de overheid al jaren van te voren kunnen zien aankomen, maar die werd er toch volkomen door verrast.

De studenten kwamen voor een belangrijk deel uit andere milieus dan in eerdere jaren. Ze hadden minder intellectuele bagage en waren in veel van wat ze werd aangeboden niet geïnteresseerd. Ook de afstandelijke manier waarop de stof werd gedoceerd paste hun niet. Ze kwamen niet naar de universiteit voor de wetenschap. Ze wilden een goede baan en wel zo snel mogelijk. Toen de universiteiten op de discrepantie tussen aanbod en vraag te lauw reageerden en ook de rijksoverheid niet ingreep, volgde er opstand, waar iedereen zich de Maagdenhuisbezetting nog van herinnert, maar die verstrekkende gevolgen had.

De democratisering spoelde als een golf over de instellingen van hoger onderwijs heen en werd na verloop van tijd door de wetgever in instituties vastgelegd. Studenten en schoonmakers bepaalden een tijd lang de inrichting van de studie. Toen de resultaten daarvan erg onbevredigend bleken volgden nieuwe wijzigingen die in hoofdzaak tot grotere bureaucratisering en tot verder afnemende efficiency leidden.

Had de overheid in de zestiger jaren maar een bachelors systeem ingevoerd ongeveer zoals dat nu bestaat, en had zij dat nieuwe systeem maar ingevoerd onder handhaving van de bestaande universitaire opleidingen die dan voortaan masters had kunnen worden genoemd. Dan had men daarmee al die studenten nieuwe stijl de gewenste academische titel kunnen verschaffen.

Tegelijkertijd had de samenleving zich veel onnodige uitgaven kunnen besparen. Het peil van kennis en vaardigheden van de doctoraal afgestudeerden zou een generatie lang een stuk hoger zijn geweest. Dat was de betere oplossing, maar die kon niet meer toen men eenmaal de weg van de democratisering was ingeslagen.

Het probleem van het voortgezet onderwijs is nog moeilijker dan van het universitaire onderwijs.

En dat probleem lijkt bovendien niet oplosbaar zo lang de bestaande deskundigen van het ‘veld’ op hun plek blijven zitten. De adviesraden, het ministerie van onderwijs, de onderwijsvakbonden, de besturen van scholen, een flink deel van het lerarenbestand, ze vormen allemaal een hinderpaal op weg naar verbetering. Een nieuw onderwijssysteem zal nodig blijken naast het bestaande, met nieuwe lerarenopleidingen, nieuwe salarisschalen op het niveau van hogere ambtenaren, nieuwe leermiddelen- of desnoods de oude van een generatie geleden – nieuwe en kleinere scholen, geen onderwijs managers, wel deskundige inspecties, dat lijken allemaal noodzakelijke maatregelen om over een generatie of zo weer goed werkend onderwijs te hebben. In het tempo waarin het nieuwe systeem groeit kan het oude worden afgeschaft, maar de generatie die nu naar school gaat zal het meer van hun ouders, van het internet en van een enkele toevallig nog aanwezige goede leraar moeten hebben dan van het systeem, als ze wat willen leren.

Ook de basisvorming van Wallage, later burgemeester van de stad Groningen en voorzitter van de Raad voor het Openbaar Bestuur is een schoolvoorbeeld van slechte en ineffectieve wetgeving.. Zijn ambtenaren hadden hem moeten vertellen dat wat hij wilde niet mogelijk was en dat er niet voor niets massale weerstand bestond bij veel onderwijsmensen uit de praktijk, die toch in meerderheid het zelfde politieke geloof aanhingen als Wallage.

Van Kemenade’s inspanningen voor een middenschool waren op niets uitgelopen en Wallage en Kok hadden besloten dat zoiets hun niet nog een keer mocht overkomen. Er waren vaste afspraken gemaakt in het regeerakkoord en daar hielden zij de coalitiepartners aan[1], ondanks de tegenstand die Wallage kreeg bij alle geledingen in het onderwijs. Een verongelijkte PvdA drukte door terwijl iedere deskundige hun had kunnen vertellen dat wat afgesproken was in het regeerakkoord feitelijk onmogelijk was.

In plaats van dat gegeven te gebruiken om het CDA zijn zin te geven en zelf te scoren op een ander punt, waar meer garen bij te spinnen viel, ging de PvdA halsstarrig door. Kok, van wie men aan mag nemen dat hij intelligent genoeg is om te onderkennen dat dit niet goed kon gaan, draagt dus meer verantwoordelijkheid dan algemeen wordt aangenomen[2].

De coalitiepartners gaven Wallage zijn wetgevende zin. De onuitvoerbare wetgeving werd niet uitgevoerd maar wel ingevoerd en leverde zo haar bijdrage aan de ontregeling van het onderwijs die eerder met Van Kemenade was aangevangen.

Het centrale politieke idee achter de mislukte wetgeving voor midden- en basisschool was het tot stand brengen van een grotere gelijkheid van kennis, macht en inkomen in de samenleving.[3].

De middenschool was in Engeland bedacht als de oplossing voor een probleem dat in Nederland niet bestond, de maatschappelijke tweedeling in het onderwijs. In Engeland was vanouds het middelbaar onderwijs gereserveerd voor de hogere klassen en de middengroepen. Het beroepsonderwijs was er voor de lagere. Van doorstroming van  intellectueel begaafde leerlingen van lagere naar hogere typen van onderwijs was in Engeland nauwelijks sprake en dat bestendigde de tweedeling in de samenleving.

In Nederland had het onderwijs de mogelijkheid tot doorstroming wel, via de Mulo en later de Mavo en er bestond binnen het onderwijs vanouds grote aandacht voor het maatschappelijke doorstromingsprobleem. Kinderen konden dankzij het ingrijpen van de hoofden van lagere scholen in het algemeen in Nederland de opleiding wel krijgen die bij hun aanleg paste.

Misschien gold dat sterker in de provincie dan in de grote stad, maar in elk geval zagen ook in de stad de onderwijzers het als hun taak om de doorstroming  te bevorderen. Er was op dit punt geen sprake van weerstand bij het onderwijs zelf.

Met haar ideologisch geïnspireerde hervormingen wilde de PvdA niet alleen de meer begaafden uit de arbeidersklasse maar iedereen, begaafd of niet, de kans geven om door te stromen.

Dat onderste uit de kan werd de deksel op de neus. Niet alleen daalde het peil van het onderwijs schrikbarend. De onderwijshervorming Van Kemenade-Deetman-Wallage had tot gevolg dat de tweedeling die er voor die tijd niet was nu ook in Nederland werd ingevoerd. Precies het tegenovergestelde dus van wat men had bedoeld.

De Tweede Kamer heeft het bij de behandeling van het ontwerp Wallage laten afweten. De NRC formuleerde dat toen als volgt:

‘ Een spookachtig tafereel speelde zich deze week aan het Binnenhof af. In een lege zaal discussieert een handvol experts en jargonverslaafden over een onderwerp dat de vezels van de samenleving beroert en die samenleving wendt zich af… De noodlottige bulldozer van bureaucraten en belangen heeft na een half decennium overleggen en rapporteren een wetsontwerp basisvorming naar het parlement geschoven waarvoor iedereen wijkt’.

De leraren opleiding was vanouds tweeledig geweest: een deel van de leraren kwam van de universiteit en de rest kwam in hoofdzaak uit andere typen van onderwijs door middel van MO aktes die vaak in avondstudie werden gehaald. Het academische niveau van de ene groep bepaalde de vaktechnische vereisten die werden gesteld aan de opleiding van de tweede. Dit systeem is vervangen door een lerarenopleiding van een laag niveau dat door maatschappijopvattingen en niet door eisen van vaktechniek werd bepaald. Daardoor ontstond een instroom naar het onderwijs van nieuwe, vaktechnisch weinig competente leraren, die geprogrammeerd waren op de afbraak van het onderwijssysteem dat zij aantroffen. Binnen het departement en in de onderwijsraden en beleidscolleges werden aanhangers benoemd van de opvattingen van de ministers. De op ideologische gronden doorgevoerde verlaging van het niveau werd nog versterkt door een fenomeen dat daar op zich niet mee te maken had.

Scholen werden gefinancierd op basis van het aantal leerlingen. Tussen 1980 en 1990 nam het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs af met dertig procent. Een demografisch probleem[4], dat door overheid en politiek als een onderwijskundig probleem werd opgevat en waarvan de portee niet werd begrepen.

De hoger gekwalificeerde scholen reageerden op de afname van het leerlingen aanbod door hun eisen te verlagen en de ouders maakten daarvan gebruik door hun kinderen te sturen naar het hoogste type school dat ze nog hebben wilde. De overheid die hier in had behoren te grijpen deed niets. Het gevolg was een leegloop bij het laagste niveau, de lbo.

Om een aantal redenen was er al een tendens naar vergroting van de scholen. Het paste in de middenschool gedachte en bij de bedreigde werkgelegenheid op de lbo’s om de nieuwe vergrote scholengemeenschappen te dwingen om de zieltogende lbo scholen op te nemen. Dat gebeurde ook.

Alle leerlingen van de scholengemeenschappen van  gymnasium tot en met lbo hoorden volgens de Wallage wet een brugklas met hetzelfde basisonderwijs te krijgen, maar de inrichting en de tijdsduur van de brugklasopleiding werd aan de scholen zelf overgelaten. Het gevolg was dat de brugklas lbo vier jaar zou gaan duren, waardoor daar niemand meer aan de praktijkopleiding toe ging komen en dat op de brugklas gymnasium gewoon gymnasiumonderwijs zou worden gegeven, zij het op lager niveau dan vroeger het geval was.

Deze consequentie van de wetsverandering was zo onaangenaam dat staatssecretaris Netelenbos besloot om de invoering van de brugklas met haar veertien algemene vakken voor de lbo-ers voorlopig uit te stellen en daar is het toen bij gebleven.

De schuld van de mislukking werd door het departement bij de oudere leraren neergelegd die niet meekonden met al die vernieuwingen en niet in staat waren om de nieuwe en abstracte leerstof bij te brengen aan op de praktijk gerichte leerlingen van het oude lbo.

Zo heeft alles meegewerkt aan de afbraak van het niveau van het oude middelbare onderwijs en zijn de gevolgen zowel in onderwijskundig als in maatschappelijk opzicht over de hele linie negatief geweest.

[1] Wat moet een coalitie doen als blijkt dat een onderdeel van het regeerakkoord niet uitvoerbaar is of door de omstandigheden achterhaald? Opnieuw gaan onderhandelen, niet alleen over dit ene punt maar over het hele akkoord. Als ze met elkaar door willen, komen ze er wel uit en als niet, dan niet. Doorgaan terwijl het niet kan of wanneer dat schade berokkent aan het land is in ieder geval het slechtst denkbare alternatief.

[2] De bewondering die algemeen voor Kok werd gevoeld in het begin van de paarse periode was niet erg goed gefundeerd. Bij politieke problemen waar emoties een rol speelden en waar ratio alleen niet voldoende was, presteerde hij slecht. Het Srbrenica drama komt voor een deel op zijn conto. Bij de Bijlmer enquête gleed hij een paar keer hard uit en zijn reactie op het fenomeen Fortuijn was ver beneden de maat.

[3] Den Uyl had zich voorgenomen met maatregelen op allerlei gebied en binnen de smalle marges van de democratie uiteindelijk te bereiken dat er tussen de hoogste en laagste inkomens in Nederland geen groter verschil  meer zou overblijven dan ongeveer een factor tien. Toen hij liet onderzoeken hoe het met de verdeling van inkomen in Nederland daadwerkelijk gesteld was bleek tot zijn grote verrassing dat het verschil in netto inkomen na belastingen tussen de categorie hoogst en laagst verdienenden als berekend door het CBS niet meer dan een factor vijf bedroeg. Nederland had al voor het aantreden van het kabinet Den Uyl een van de vlakste Lorenzcurven ter wereld. Sinds het optreden van Den Uyl is die curve een stuk boller geworden.

[4] De laatste lichting van de geboortegolf van na de oorlog had de scholen verlaten en de daling van het geboortecijfer maakte haar gevolgen kenbaar.


Quasi democratie.

$
0
0

Het belangrijkste dat een samenleving haar leden bieden kan is vrijheid en vrede. Democratie is door de bank genomen een goede regeringsvorm om interne vrede te verzekeren. Maar voor het goed functioneren van een democratie moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan. Democratisering is een dynamisch proces. Men kan het niet invoeren “at a stroke” Het eist aanpassing en gewenning en het moet niet in strijd komen met de basis principes van de cultuur waar men democratie probeert te introduceren. Dat was de vergissing die Bush en Blair hebben gemaakt toen ze na de nederlaag van Saddam Hoessein in Irak bleven om te proberen daar een moderne natie van te maken.

Een van de voorwaarden voor een democratie is dat er in een land niet geregeerd kan worden tegen de uitdrukkelijke wens van de meerderheid van de bewoners. Het helpt daarbij als de bevolking homogeen van samenstelling is. Is zij dat niet dan moeten de etnische[1] meerderheden zich het lot van de minderheden aantrekken. Kunnen die zich niet veilig voelen bij een regime dat beheerst wordt door de meerderheid, laat staan door een minderheid – zoals indertijd in Zuid Afrika en tegenwoordig in Syrië – dan werkt de democratie niet. Een democratie die niet tegelijk een rechtsstaat[2] is werkt ook niet. Zij vereist godsdienstige verdraagzaamheid en zal dus niet werken als de overheersende godsdienst gewelddadig is en onverdraagzaam. De democratie is pas ingevoerd in de katholieke landen van ons werelddeel, toen die godsdienst daar haar autocratische pretenties liet varen.

Is om een van vele redenen een gemeenschap niet geschikt voor democratie, maar men wil er die democratie wel invoeren, zoals in Japan na de tweede wereldoorlog, dan moet zij er eerst geschikt voor worden gemaakt. Daar kunnen generaties overheen gaan en het kan alleen gebeuren met medewerking van de bevolking[3]. Een tegen de wil van de bevolking ingevoerde democratie is een contradictio in terminis, zoals Afghanistan en Irak hebben laten zien. Er bestaat geen democratisch Arabisch land en het ziet er niet naar uit dat er op korte termijn een komen gaat.

Next best na een democratie is verlicht despotisme, zoals in het Midden Oosten Jordanië dat min of meer kent. Een autocratisch regime dat op een fatsoenlijke, niet gewelddadige manier voorziet in opvolging in de macht, dat de rechtsstaat invoert en daadwerkelijk streeft naar democratie als einddoel van een ontwikkeling, zo’n regime is niet slecht. Zo’n regime[4] kan in elk geval beter zorgen voor interne rust dan een quasi democratie. Onder quasi democratie is te verstaan een regime dat wel de formele en uiterlijke vormen van een democratie heeft, maar dat materieel niet aan de voorwaarden voldoet. Van dat soort regimes zijn er nog al wat[5]. De verkiezingen zijn er vaak niet vrij en geheim, wat vaak gepaard gaat met comfortabele meerderheden voor de heersende partij. Het gevolg is dan dat de uitslag van verkiezingen door de verliezende partij niet wordt geaccepteerd, of dat de oppositie aan de verkiezingen niet meer mee doet. In quasi democratieën is de samenleving vrijwel altijd corrupt en wordt het regime gezien als een bron van inkomsten en patronage.

In feite is de populariteit van formele vormen van democratie alleen maar te verklaren door de hegemonie van de Westerse landen die democratie uitdragen als de vlag van hun beschaving. De voormalige communistische en de moslimlanden zouden in het algemeen beter af zijn met een welwillende dictatuur die zich tot taak zou stellen de rechtsstaat in te voeren en om de bevolking welvaart en ontwikkeling te brengen.

Een van de grote nadelen van quasi democratie is dat tegen ontwrichtende krachten in de samenleving niet voldoende  kan worden opgetreden.

Turkije, waar de stichter van het regime zich secularisatie en democratisering tot taak gesteld had, heeft die politiek prijs moeten geven om tot de EU toe te kunnen toe treden. Het rapport Zürcher liet daar geen misverstand over bestaan. Dat is het rapport dat via de WRR en onze regering door de EU als beleidsnota is aanvaard, voor het besluit viel om serieuze toetredingsonderhandelingen met Turkije te beginnen. De paradox die in dat rapport niet werd onderkend, is dat een land nooit democratisch kan worden als het in een te vroeg stadium gedwongen wordt om quasi democratisch te zijn. In Turkije zal een rechtstaat onmogelijk blijken als de moslim meerderheid die niet aanvaardt. Van interne vrijheid en vrede is in Turkije geen sprake als afvallige moslims vrijelijk kunnen worden vermoord en als de uitoefening van andere godsdiensten er in de praktijk wordt verboden. De grondwet, die door het leger werd gegarandeerd tot Erdogan er de macht overnam, heeft een tijd lang een ontwikkeling richting moslimstaat voorkomen, maar die garantie is door Erdogan genegeerd toen de toetredingsvoorwaarden van de EU een hernieuwd optreden van het leger verhinderden.

President Bush heeft de fout gemaakt Irak te dwingen democratie in te voeren terwijl geen van de benodigde voorwaarden aanwezig was. De burgeroorlog die daar heeft plaats gevonden is terug te voeren op die mislukte invoering. Democratie kan niet met geweld worden afgedwongen. Men moet het willen en er risico’s voor durven nemen en anders komt zij er niet.

Toen bleek dat de wapens voor massale vernietiging niet in Irak aanwezig waren en Hoessein door zijn eigen volk was opgehangen had het Amerikaanse leger zich terug moeten trekken en het voortbestaan van het regime daar aan de bevolking zelf moeten overlaten. Dat zou een consequente democratische politiek zijn geweest.

[1] Onder etnisch wordt hier verstaan het hebben van een eigen cultuur waardoor de leden zich waarneembaar van andere etnische groeperingen onderscheiden. De groepen kunnen genetisch hetzelfde zijn, zoals Belgen, dezelfde taal spreken, zoals Serven en Kroaten, of dezelfde godsdienst aanhangen, zoals Koerden en Turken, dezelfde huidskleur hebben zoals Toetsi’s en Hoetoe’s, maar als ze zelf de verschillen zien dan zijn ze etnisch divers.

[2] In een rechtstaat is ook de overheid aan het recht onderworpen en heerst due process of law.

[3] Japan en Duitsland hadden autocratische regimes en de bijbehorende samenlevingen moesten grondig veranderen voor democratie door de bevolking werd aanvaard. Tijdens de Weimar republiek was dat in Duitsland nog niet het geval, maar na de tweede wereldoorlog is het onder de indruk van de nederlaag in beide landen gebeurd.. De nederlagen van de regimes in Irak en Afganistan waren onvoldoende ingrijpend om een soortgelijk effect te hebben

[4] Het Singapore bijvoorbeeld van wijlen prime minister Harry Lee Kuan Yew was een voorbeeld van een benevolent dictatorship.

[5] Het Rusland van Poetin is een voorbeeld en de resterende communistische regimes, waaronder China.


Ban Ki Moon.

$
0
0

We weten nog steeds niet wie er verantwoordelijk is voor de inzet van chemische wapens in Syrië,  maar zoiets heeft Fokke Obbema in de Volkskrant er nooit van weerhouden om zijn conclusies te trekken.

Hij maakt een vergelijking met de schietpartijen tussen Moslimbroederschap en leger in Egypte en roept om actie tegen Egypte zowel als Syrië. Zijn eigen deskundigen bij de krant hadden hem kunnen vertellen dat ieder ingrijpen van het westen de zaak in dit stadium alleen maar erger maken kan.

Hij vond het onwaarschijnlijk dat het gas van de rebellen afkomstig zou zijn. Waarom, zegt hij er niet bij. Voor een buitenstaander lijkt het juist waarschijnlijker dat het de rebellen zijn geweest. De extremisten zijn de enigen die er voordeel bij zouden kunnen hebben als het westen in zou grijpen. De kans dat dit zou gebeuren was niet gering als ze er van uit mochten gaan dat we in het westen in meerderheid mensen zouden zijn zoals Obbema.

Obbema meent dat de positie van Ban Ki-Moon verzwakt is door het uitblijven van een besluit in de Veiligheidsraad, terwijl eigenlijk het tegenovergestelde het geval is. Het gezag van de secretaris generaal is moreel en sinds Hammarskjöld hebben we niet meer een SG gehad van wie het morele gezag groter was dan van Ban Ki-Moon. Een buitengewoon antwoord op het optreden van de Egyptische en Syrische machthebbers, zoals Obbema graag zou zien, betekent een lont aansteken in een kruitvat dat toch al op ontploffen stond. Ieder normaal mens zou zijn best doen olie op de golven te storten om verdere ongelukken in die regio te voorkomen, maar anders de Volkskrant.


Jan Blokker jr.

$
0
0

Jan Blokker jr., een zoon van wijlen Jan Blokker, de journalist en amateurhistoricus, is directeur van een school en daarnaast dichter.

Jr. lijkt op zijn vader maar ziet er magerder uit en slimmer. Hij heeft zijn geschiedenisstudie wel afgemaakt. Hij was een goede leraar voor hij rector werd van zijn school. Hij is niet zo beroemd als zijn vader en zal dat ook wel nooit worden. Vader en zoon hebben samen met een broer van jr. een boek geschreven over de bijbel. Ik heb het niet gelezen maar de recensies zijn goed.

Maandag 19/2/07 schreef Jan jr. een artikel in de NRC over Het Nieuwe Leren naar aanleiding van  wat professor Stevens daar eerder in dezelfde krant over geschreven had. Blokker zelf is tegen het Nieuwe Leren en toonde tamelijk overtuigend aan dat wat Stevens daar over meedeelde niet kloppen kan. Over het onderwerp zelf zegt hij niet zo veel, maar hij waarschuwt dat de voorstanders een sekte vormen, die de advieslichamen voor het onderwijs en de lerarenopleidingen bezet houden. Dat we nog niet van ze af zijn, ook al is zo langzamerhand  niemand buiten het onderwijs het nog met ze eens.

Waarschijnlijk is het allemaal wel waar wat hij zegt. Maar toch was ik benieuwd om te horen waar nu precies de fout zit in het Nieuwe Leren, behalve dan dat de kinderen er weinig van lijken op te steken. En vooral, wat moeten we doen om het onderwijs weer op de rails te krijgen? Dat lijkt me niet zo makkelijk, als de rot al aan de wortels zit, zoals Blokker in zijn betoog suggereert.

Hij vond onder meer dat we de salarissen van de leraren met €1000.000.000. per jaar[1] moesten verhogen, maar helpt dat? Hij heeft het toch over al die leraren die op de PAO’s zijn geïndoctrineerd en die zelf niet meer rekenen en ontleden kunnen? Waarom zouden we die meer moeten gaan  betalen? In de hoop dat het alsnog goede leraren worden of krijgen ze het geld voor het volgen van bijscholingscursussen? Zou het echt gaan helpen? Kunnen we niet beter nieuwe scholen oprichten en nieuwe opleidingen voor leraren, met landelijk af te nemen eindexamens? Opleidingen waar spellen en ontleden, hoofdrekenen en andere basisvaardigheden onderdeel van het curriculum vormen? Dan duurt de hervorming wel langer maar heeft meer kans op succes.

Misschien moesten we al die advieslichamen afschaffen en het ministerie in Zoetermeer opnieuw bemannen, zou dat niet eerder helpen?

Zouden we dan niet meteen ook maar toelatingsexamens maken voor de nieuwe scholen en toelatingsexamens voor alle hogere opleidingen en voor de universiteiten, op basis van door de minister vast te stellen normen? Dan komt het op de lange duur met de scholen wel weer goed, zou je denken.  Tenminste als straks alleen nog maar de mensen die de examens gehaald hebben volgens de nieuwe norm zelf les mogen geven. Tegen goede salarissen uiteraard, want anders komen ze niet.

[1] Voor de goede orde: hij is zelf rector van een vwo school en hoort dus tot de klasse van de managers die in tegenstelling tot de leraren relatief goed betaald worden. Hij preekt hier dus niet voor eigen parochie.


Mohammed, Abu Bakr en Omar.

$
0
0

Mohammed en zijn opvolgers Abu Bakr en  Omar bleken in staat om in snel tempo de buurstaten te veroveren, terwijl die toch veel geciviliseerder waren dan Arabië. Dat gebeurde om soortgelijke redenen als eerder golden voor Attila en   Djengis Khan. De nomadenstammen waarmee dit soort charismatische leiders hun veroveringen tot stand brengen hebben een lange periode van onderlinge strijd achter de rug. Dat brengt hun niet alleen krijgservaring bij maar ook ervaring hoe met overwonnenen  om te gaan.

Oorlog is voor nomaden een manier van leven. Wanneer iemand in staat blijkt  alle stammen  te verenigen is daarmee ook een geschikte veroveringsmachine voor handen. Een gemeenschappelijke en welvarende buitenlandse vijand is tegelijk voorwaarde voor het behoud van de interne vrede en lokmiddel voor ontevredenen. Die veroveringen van het jonge rijk van de Mohammedanen waren dus geen toeval. Dat Mohammed in staat bleek de stammen te verenigen, dat was des Pudels Kern.

Het aantal krijgers waarover een leider  beschikt die de vereniging tot stand weet te brengen  is praktisch gelijk aan het aantal mannelijke stamleden. Relatief veel groter dus dan het professionele leger van een landbouwstaat. De vrouwen en kinderen van nomaden leven niet sedentair en zijn daarom praktisch onkwetsbaar voor tegenaanvallen van de vijand. De nomadenkrijgers zijn beweeglijker dan hun tegenstanders, ze vallen alleen aan als ze een goede kans hebben om te winnen. Vinden ze de kans niet groot genoeg dan zijn ze door hun superieure mobiliteit in staat om de strijd te mijden. Overwinningen worden een gewoonte bij de veroveraar en nederlagen bij hun vijanden. Het is een zich zelf versterkende ontwikkeling.

De logistiek en intendance van het gewone nomadenleven is praktisch dezelfde als die voor de oorlogvoering en zij  is in de loop van de jaren geperfectioneerd.  Nomaden zijn onkwetsbaar, zolang er maar geen technische overmacht is aan de kant van de sedentaire tegenstander[1]. Het geheim zit hem in het bijeenhouden van stammen die een traditie hebben van onderlinge strijd.

De islam, de nieuwe en gemeenschappelijke godsdienst en hun eigen charismatische uitstraling voorzagen Mohammed en diens opvolgers van het geschikte  bindmiddel. Maar om geschikt te blijven moest de islam in de beginjaren noodzakelijk aan snel wisselende omstandigheden worden aangepast. Ook voor die aanpassing was het charisma van een groot leider nodig. Dat charisma had Mohammed en dat hadden ook de eerste kaliefs. Zij konden het geloof veranderen, maar zodra de zeggenschap in handen van de schriftgeleerden kwam was het met de aanpassingen afgelopen.

Vóór het ontstaan van de islam waren er op het schiereiland joodse Arabische stammen en stammen die door de Nestoriaanse christenen waren bekeerd. De islam kwam niet uit de lucht vallen, het vond zijn inspiratie in de bestaande monotheïstische godsdiensten. Maar joden- noch christendom waren  in Arabië een groot succes. De joden waren niet echt op bekering uit en de christenen kwamen met een vorm van ethiek die niet bij het nomadenleven paste. Dat Mohammed en zijn opvolgers wat aan de inhoud van hun nieuwe  geloof hebben moeten dokteren om het in eerste instantie passend te krijgen voor de nomadengemeenschap en later weer voor de veroverde gebieden, blijkt wel uit het bestaan van de Duivelsverzen. Veel mensen menen ten onrechte dat het hierbij om een geromantiseerde fantasie van Salman Rushdie gaat, maar de Duivelsverzen zijn echt. Het gaat hier om verzen die oorspronkelijk deel uitmaakten van de prediking van Mohammed, maar die daar later uit verwijderd zijn, omdat ze niet pasten in het monotheïstische kader, dat nodig was voor de inpassing van de islam in de veroverde gebieden. Ze waren nodig voor het binnenhalen van de heidense Arabieren, maar werden weer verwijderd toen de nadruk kwam te liggen op de bekering van de Oosterse christenen. De aanpassingen gingen overigens niet verder dan strikt nodig, want ze doen toch afbreuk aan het sacrosancte karakter van de leer.

Elementen die niet verwijderd zijn, maar die eigenlijk nog steeds niet passen in de latere islam zijn de verering van de zwarte steen in Mekka en het vervangen van Jeruzalem door Mekka als centrum van het  geloof. Dat zijn blijvende elementen uit het heidense verleden en zouden eigenlijk in het sobere en rechtlijnige karakter van de Islam geen plaats horen te hebben. Maar ze zijn intussen oud en  intussen ook eerbiedwaardig.

De islam was in zijn beginperiode soepel genoeg. Veel soepeler dan het christendom en daarom bij uitstek geschikt om de Oosterse christenen in te palmen. Vanaf Constantijn de Grote in de vierde eeuw was het christendom de ruggengraat van het Romeinse rijk geworden. Eenheid binnen het rijk vereiste eenheid binnen het christendom en die eenheid ging ten koste van de geloofsovertuigingen van veel christenen in het Midden Oosten. Bovendien had het Romeinse rijk nog steeds het karakter  van een stadstaat die haar regime oplegt aan veroverde gebieden. Het bureaucratische regime van de keizer was niet gericht op de welvaart van de grote beschaafde gebieden in Mesopotamië en Egypte, maar meer op het vullen van de schatkisten  in Rome en Byzantium. De naburige grote mogendheid Perzië was geen handelspartner van de Romeinen maar een vijand en een vijand met een soortgelijke  structuur. Even bureaucratisch en even dictatoriaal. Door de veroveringen  van Mohammed en zijn opvolgers werden de oude cultuurgebieden van het Midden Oosten herenigd en verlost van het zware commerciële en religieuze juk van Byzantium en Susa. Een opbloei van de handel en nijverheid en in hun kielzog van kunsten en wetenschappen was het gevolg.

Dat verklaart het grote succes van de islam in haar beginperiode. Toen  zeven eeuwen later de macht van de kalief van Bagdad door de Mongolen werd gebroken en de zeggenschap in de geloofsgemeenschap voorgoed terecht kwam bij de geestelijke leiders en schriftgeleerden, verdween daarmee de flexibiliteit. Daarmee verdween ook het laatste  restje van de voorsprong die de islam ooit had gehad op het oudere en minder flexibele geloof van joden en christenen. Die bleken n beter in staat dan de moslims om zich aan te passen aan de veranderende omstandigheden aan het einde van de Middeleeuwen. Nog even-  in de vijftiende en zestiende eeuw – beleefde de Islam een opleving onder een nieuwe Kalief, de sultan in Istanboel, maar na diens nederlaag tegen de Latijnse christenen, eerst in de Middellandse Zee en later voor de poorten van Wenen, was het met de islam definitief voorbij.

Wanneer de islam in de een en twintigste eeuw opnieuw een opleving lijkt te beleven, dan heeft het die te danken aan de opbrengst van de olie en aan de grote vruchtbaarheid van haar vrouwen. Zowel het lage sterftecijfer als de royalty’s komen in het spoor van westerse industrie, handel en wetenschap. Ze  zijn geen gevolg van de voortreffelijkheid  van  de verzen uit de Koran. Zonder het westen zouden de anderhalf miljard Moslims in de wereld niet in leven kunnen blijven. Die godsdienst eet genadebrood.

 


[1] Die overmacht is er nu wel. Zouden de Arabieren of andere primitieve volkeren een oorlog beginnen tegen het westen dan zouden ze worden vernietigd. Waarschijnlijk is dat iets waar de Amerikanen in stilte wel eens op hopen. Zelf aanvallen is in strijd met de ethiek van het westen, maar in het geval van zelfverdediging kan het.


Marno Boer over Syrië.

$
0
0

In de Volkskrant stond drie jaar geleden [1] een analytisch artikel over de strijd in Syrië,  van Marno Boer, militair historicus en lid van de mediawerkgroep Syrië.

Drie maanden eerder[2], schreef hij een meer opiniërend stuk in dezelfde krant. Hij liet zich in dat eerdere stuk zien als een  voorstander van steun aan de opstand in de vorm van wapenleveranties. Niet de lichte wapens die ze zelf wel op de markt kunnen kopen, maar wapens die de opstandelingen in staat zouden stellen om het tegen het Syrische leger op te nemen. Dat laatste is iets wat zowel toen als nu alleen onder de paraplu van Turkije mogelijk lijkt te zijn.

De opstandelingen kopen hun wapens onder andere met geld dat het westen voor ander doelen beschikbaar stelt. Meer rechtstreekse militaire steun krijgen ze vooral van hun Wahabietische medestanders uit de Soennitische wereld. In zijn eerdere artikel pleitte Boer voor rechtstreekse logistieke steun, militaire training en wapenleveranties aan de soennieten in de burgeroorlog. Voor het openlijk doen wat Turkije nu in het geheim doet, met andere woorden. Hij meent dat we zo invloed in Syrië kunnen houden in de periode na Assad. Willen we onze nek niet uitsteken, omdat we denken dat Assad het nog winnen kan, dan zou het beter zijn om de sancties af te schaffen, vindt Boer. Die treffen alleen de burgerbevolking en niet het regime. Het sanctiebeleid zou in Irak volgens hem een half miljoen doden onder de burgerbevolking hebben gekost in de periode 1991 tot 2003 en voor iets dergelijks moet men in Syrië nu ook bang zijn.

Ik heb naar aanleiding van deze beide artikelen twee opmerkingen.

De eerste is dat zijn manier van schrijven op zich een verademing is naast die van al die Arabisten die in de krant aan het woord zijn geweest. Die nemen stelling voor Assad of voor diens tegenstanders  en bij hun ‘voorlichting’ lopen feiten en wenselijkheden vrolijk door elkaar heen. Wederzijdse kritiek lijkt bovendien meer hun interesse te hebben dan de nieuwsvoorziening.

Verder vind ik het opmerkelijk dat een boycot, die eigenlijk alleen serieus door de westerse landen minus Frankrijk werd gehandhaafd, in Irak 500 duizend burgerdoden zou hebben veroorzaakt. Mijn vermoeden is dat dit iets te maken moet hebben met de vrees van de banken in de rest van de wereld voor maatregelen in de VS. Ik heb de neiging Boer te geloven, al was het alleen maar vanwege zijn heldere stijl van schrijven, maar hij vermeldt de bronnen niet voor zijn boycot verhaal. Hoe dan ook, het aantal burgerdoden als gevolg van de boycot zal best groot zijn geweest. Het opmerkelijke daarbij is dat Saddam Hoessein al die tijd bleef beschikken over ruime olie-inkomsten en dat een groot deel van de wereld niet serieus in de boycot participeerde. Dan moeten er dus een of meer schakels in het handelsproces zijn geweest die exclusief door het westen worden beheerst, vooral door Amerika en waardoor men een boycot effectief kan maken ook al doet een groot deel van de wereld niet mee. Ik denk dat dit het geldcircuit van de banken is maar je zou daarbij aan nog een aantal zaken kunnen denken. De belangrijkste voedsel- en geneesmiddelenleveranties komen uit landen die of deel uitmaken van de US coalitie of zich  niet kunnen permitteren de wensen van de US te negeren. Het Westen beheerst een groot deel van de wereldtransportvloot, ook al vaart die voor een belangrijk deel onder Panhonlibcovlaggen. Misschien zijn er nog meer redenen denkbaar voor de werkzaamheid van de boycot. Het lijkt me belangrijk dat dit goed wordt uitgezocht voor er straks besloten wordt iets soortgelijks tegen Syrië te gaan doen.

Ik denk dat Boer gelijk heeft dat de civiele gevolgen van boycotacties moeten worden afgewogen tegen de militaire doelen die men er mee denkt te bereiken. Het is in elk geval onverantwoord om te boycotten uitsluitend omdat men ‘toch wat wil doen’ terwijl men niet over effectievere middelen beschikt of die niet wenst in te zetten.

Intussen is bekend geworden dat Jabhat al-Nusra op de sanctielijst van de VN is geplaatst. Jabhat al-Nusra is de salafistische dochterorganisatie van Al Qaeda die naast IS strijdt voor een shariastaat in Syrië. Die boycot kwam net nadat de EU besloten had zijn wapenembargo op te heffen. Die twee besluiten hebben elkaar als het ware gekruist.

Jabhat al-Nusra wordt door Erdogan en andere moslimbroeders in het Midden Oosten gesteund. Zij verdringen in snel tempo de andere opstandelingen van het strijdtoneel. De door het westen gesteunde opstandelingen zijn gedemoraliseerd. Corruptie lijkt daarbij een belangrijke rol te spelen en veel van hun oorspronkelijke enthousiasme is verdwenen.

Het is duidelijk dat men binnen de EU geen idee heeft van wat zich in werkelijkheid afspeelt in Syrië of wat er gebeurt met de steun die ze daar geven. Het zou beter zijn dat men met alle steun daar stopte tot er een duidelijker inzicht bestaat in wat men daarginder aanricht met zijn hulp.

 

[1]van 26/7/12

 

[2] op 3/4/12



Toezicht op de ABN Amro.

$
0
0

Wat weegt zwaarder in de besluitvorming bij de bank, de reactie van de publieke opinie en van het eigen personeel, de belangen van de bank of de rechten van de directie?

De directie van ABN Amro had van de aandeelhouder en redder van de bank, de staat der Nederlanden, het consigne gekregen dat de bonussen naar beneden moesten en dat in plaats daarvan een eenmalige loonsverhoging kon worden toegekend. Die loonsverhoging was al een paar keer uitgesteld omdat het nog niet zo goed ging met de resultaten van de bank, maar nu ging het wat beter en moest het er toch maar van komen, vonden de commissarissen. Woede bij het personeel, dat zelf op de nullijn zit en bij de publieke opinie.

De president directeur Zalm had de bui al zien hangen en zag voor zich zelf van een salarisverhoging af. Maar de rest van de directie beriep zich op zijn rechten. Antwoord op de  beginvraag dus:  de rechten wegen zwaarder, als het aan de directie ligt.

Dat is interessant in verband met een ander vraagteken dat het FD bij het beleid van deze directie en deze raad van commissarissen plaatste: deugt het systeem wel waardoor handel met voorkennis en andere vormen van corruptie bij de bank moet worden voorkomen. Het impliciete antwoord was nee, dat deugde niet en Dijsselbloem had dus meer dan één aanmerking, op grond waarvan hij besloot de beursgang uit te stellen.

Het is jammer dat de toezichthouder, De Nederlandsche Bank, niet zelf met een suggestie is gekomen hoe misstanden bij de ABN Amro zouden kunnen worden bestreden, maar misschien dat het ministerie van minister Dijsselbloem daar wel ideeën over heeft, die nog kunnen worden geïmplementeerd voordat de bank naar de beurs gaat.

Het lijkt voor de hand te liggen om het belang van de bank de doorslag te laten geven als er keuzes moeten worden gemaakt. Als de organisatie zo is, dat de rechten van zittende leden van het bestuur dat verhinderen, dan lijkt dat een goede reden te zijn om een beursgang nog maar even uit te stellen. De stichting administratiekantoor FNLI, die namens de belastingbetaler de rechten van de aandeelhouders uitoefent, zou van de minister een opdracht kunnen krijgen om dat in orde te brengen. Wie op het internet[1] opzoekt of dat juridisch mogelijk is, ziet tot zijn geruststelling dat dit kan.

 

[1] http://www.abnamro.com/nl/about-abn-amro/corporate-governance/managing-board/index.html


Het is niet glamorous.

$
0
0

Het is een Nederlandse eigenschap om alle maatschappelijke  problemen normatief te benaderen. Neem het probleem van de banken, dat overigens niet alleen in Nederland speelt maar in de hele westerse wereld.

We komen niet verder dan de betrokken bankiers van incompetentie en inhaligheid te beschuldigen. Er is in de politiek geen discussie over ideeën om de bankenwereld zo te reorganiseren dat banken weer controleerbaar worden en  er geen incompetente of inhalige lieden op plaatsen terecht komen waar ze grote schade aan kunnen richten[1].

Ik heb minister Dijsselbloem of andere vooraanstaande politici nog nooit horen beweren dat de ING en de ABN onverantwoorde risico’s zijn voor een klein land als Nederland. Je zou denken dat ze naar wegen zou zoeken om dat soort banken te lozen en te laten fuseren met grote banken uit Duitsland of de VS. Als er wat mis gaat met een van de drie draait de belastingbetaler voor de gevolgen op. Niemand heeft me ooit kunnen uitleggen wat het voordeel is van het hebben van onbestuurbare monsterbanken terwijl de historie intussen wel bewezen heeft dat het risico ervan enorm is.

We houden ons bezig met de salarissen aan de top, die we onfatsoenlijk hoog vinden, in plaats van de risico’s te beperken die we met zijn allen lopen.

Ik denk dat onze politici het glamorous vinden in plaats van gevaarlijk, dat een zo klein land er zulke grote banken op na houdt.

[1] Gesteld dat de tegenwoordige bestuurders van onze drie grote banken in die categorie thuis horen. Dat ze niet begrepen wat ze zich zelf aandeden met die voortijdige loonsverhoging wijst wel in die richting.


Acht wethouders, drie competent.

$
0
0

Ik denk niet dat de Amsterdamse politiek er goed aan gedaan heeft acht wethouders te benoemen. De oproep vanuit de bevolking  om de kosten van het bestuurlijk apparaat wat te beperken, toen iedereen moest inleveren vanwege  de crisis, is straal genegeerd. Politiek waren de zevende en de achtste wethouder conveniënt  en inleveren van dat riante salaris – met onkostenvergoeding ruim negen duizend euro per maand – was voor het Amsterdamse college niet bespreekbaar. Het Parool, de krant voor de geboren Amsterdammer, publiceerde het lawaai rond deze affaire wat spottend en dat was heel terecht.

Ollongren, Kock en Kuckenheim zou je aannemen als ze bij je kwamen solliciteren en de rest niet, denk ik. Tussen dat salaris en die nogal middelmatige competentie zit een discrepantie. Het salaris wordt dan misschien niet door de wethouders zelf vastgesteld, maar het is toch de politiek die erover beslist en zij zelf hadden kunnen beslissen om een of meer dagen in te leveren om zo de kosten te beperken. Het is dus in wezen weer zoiets als al die nieuwe managers die over het budget van hun woningbouwverenigingen en hun scholen en ziekenhuizen gaan, inclusief over hun eigen salaris. Bij de bevolking heten ze uitvreters, want men voelt  daar sterk dat het allemaal van centen gebeurt van de hard werkende Nederlander.

Misschien  zou de kiezer wanneer hij zijn stem uitbrengt tegelijkertijd moeten kunnen zeggen hoeveel de man of vrouw die hij heeft aangestreept volgens hem zou mogen verdienen.

Niet veel ben ik bang en daarom zou het waarschijnlijk beter zijn als politici helemaal niks zouden verdienen aan hun politieke werk, behalve een presentiegeldje  en een kilometervergoeding. Politiek zou liefdewerk oud papier moeten zijn, net als vroeger, iets voor in de avonduren en de weekenden. Beter helemaal geen kostenvergoedingen meer. Voor zover er door de overheid  kosten moeten worden gemaakt voor politici moeten die maar door de gemeente zelf worden betaald via een speciale ambtenaar en gecontroleerd worden door de gemeentelijke  of de nationale rekenkamer. Dan zijn we ook van de potentiële declaratieschandalen af.

Politici zouden net als iedereen een gewone baan moeten hebben om de kost te verdienen of geld van zich zelf. Ze zouden  weer met beide benen in de samenleving komen te staan in plaats van afhankelijk te zijn voor hun levensonderhoud van degenen die ze op de lijst zetten waardoor ze gekozen kunnen worden.

We  zouden dan  een ander soort politiek krijgen en een ander soort politici. Men zou daar bezwaar tegen kunnen hebben, want veel mensen denken dat het salaris dat ze verdienen de politici juist onafhankelijk maakt. Dat is niet zo. Ze zijn daardoor afhankelijk van alle mensen die invloed hebben op hun benoeming. En zou het verdwijnen van die beloning  werkelijk een achteruitgang zijn? Ik denk het niet.

Politici zijn immers toch niet veel meer het uithangbord aan de winkel van de overheid. We doen met zijn allen alsof we door politici worden geregeerd, omdat we graag iemand hebben die we ergens op aan kunnen spreken. Maar de werkelijkheid is dat niet. Wel komen er van tijd tot tijd dilemma’s voor in het overheidsapparaat waarbij keuzes moeten worden gemaakt. Dat doen dan de politici. Maar dat kan allemaal prima in de avonduren. De tijd die politici nu overdag besteden aan alle mogelijke details waar ze zich helemaal  niet mee zouden moeten bemoeien zou vrij komen. De aandacht zou noodzakelijk gericht worden op hoofdzaken en dat is allemaal vooruitgang. Maar vooral het feit dat de politici onafhankelijker zouden worden van de partijapparaten en van hun politieke achterban! De politiek zou niet meer een fase zijn in een ambtelijke of bestuurlijke carrière. Desnoods kun je dat verzekeren door ambtenaren tot vijf jaar na hun ontslag van politieke en bestuursfuncties uit te sluiten. Het zou het morele gehalte van de politiek verhogen, al is het natuurlijk denkbaar dat zich in de nieuwe constellatie ook weer nieuwe morele problemen zouden gaan voordoen,  want het blijft allemaal mensenwerk.

Een generatie geleden zou tegen het voorstel om politieke beloningen af te schaffen bezwaar komen van de kant van de linkse partijen: arbeiders zouden zich geen politiek meer kunnen permitteren, zou er worden gezegd. Nu er geen arbeiders meer zijn in de linkse politieke partijen gaat dit argument niet meer op.

Trouwens,  houd maar een enquête in de volkswijken. Ik durf wel een weddenschap aan met de burgemeester dat zijn wethouders hun 9000 euro kwijt zouden raken als het aan de deelnemers van zo’n enquête zou liggen.


Kwalijke journalistiek.

$
0
0

Een uitzending[1] van het VARA programma Zembla was een schoolvoorbeeld van kwalijke journalistiek. De redacteuren van het programma Twan Huys en Reijer Zwaan en de makers Driehuis en Van Dongen verweten Hirsi Ali de leugens die zij – net als andere asielzoekers – gebruikt had om Nederland binnen te komen en die zij intussen al lang in het openbaar had toegegeven. Het doel van de uitzending kon alleen maar zijn om de rel te veroorzaken die was uitgebleven toen zij zich eerder zelf publiekelijk had gerectificeerd. Men deed alsof het programma nieuws bracht, terwijl het er niet om ging om het publiek voor te lichten, maar alleen om Hirsi Ali en haar partijgenoot Verdonk beentje te lichten.

Dat men daarmee boven iedere verwachting succes had neemt niet weg dat er hier journalistiek sprake was van onprofessioneel gedrag. Als onze vorige majesteit over de pers zei dat daar de leugen regeerde dan bedoelde ze, naar mag worden aangenomen, in de eerste plaats dit soort gebrek aan basaal journalistiek fatsoen.

In een boek dat later naar aanleiding van de uitzending werd gemaakt worden een paar uitspraken van Driehuis c.s. aangehaald die op een aantal onafhankelijk bronnen waren gebaseerd en die met schriftelijke getuigenverklaringen werden bevestigd. In de tuchtzaak voor de Raad van de Journalistiek die Driehuis naar aanleiding daarvan heeft aangespannen werd hij niettemin in het gelijk gesteld. Dat zegt misschien meer over de kwaliteit van die tuchtrechtspraak dan over de juistheid van de citaten. De uitgever trok zich dan ook terecht niets van de uitspraak aan en haalde het boek niet uit de handel. Als Driehuis flink was geweest dan was hij naar de civiele rechter gestapt om verkoop van het boek te laten verbieden. Dan hadden we met zijn allen kunnen zien hoe het oordeel van echte rechters luidt over de Raad van de Journalistiek.

[1] van 11 mei 2006


ING, een onverantwoord risico.

$
0
0

Ronald Gerritse,  een bekwame ambtenaar van Financiën, die maar kort bestuursvoorzitter van de AFM is geweest, voor hij zo onverwacht overleed, heeft een boekje open gedaan over de ING. Tijdens de bankencrisis van 2008 had die bank het erg slecht gedaan en in het geheim had Financiën al een wet voorbereid om het bedrijf te nationaliseren. De beurswaarde van de bank was op een zeker moment tijdens de crisis nog maar 14 miljard geweest. Dat was dan nationalisatie geweest op een koopje, denk je dan misschien even. Nee, legde Gerritse meteen uit: het balanstotaal van de bank bedroeg bijna honderd keer zoveel en het risico dat Nederland daar mee zou hebben gelopen was twee en een half keer het eigen BNP geweest. Onvoorstelbaar en volkomen onverantwoordelijk als je er goed over nadenkt. Wij kunnen ons geen banken als de ING permitteren.

Dat stond in de Volkskrant van 1/12/11 en in diezelfde krant stond een artikel van de hoofdeconoom van de ING over de euro. Hij vond dat we de euro niet moesten loslaten, want dan liep het slecht met Europa af. Dat was onzin natuurlijk. Verder stonden er geen argumenten of nieuwe inzichten in en eigenlijk bevestigde het artikeltje de wat zwartgallige opvatting van Gerritse over de kwaliteit van de bank.

Het is ook daarom zo omineus, omdat met dit balanstotaal van anderhalf biljoen die bank zo onvoorstelbaar groot is, dat verkeerde inzichten en daaruit voortvloeiende ongelukken een onmiddellijke invloed hebben op de financiële gezondheid van het hele land. Niet alleen omdat zoveel Nederlandse bedrijven en particulieren er relaties mee onderhouden maar vooral ook omdat in de praktijk Nederland garant staat voor haar schulden, of we nu eigenaar zijn of niet.
Een nationalisatie had in de praktijk geen verschil uitgemaakt, behalve dan dat de markt misschien meer vertrouwen zou hebben gehad in de capaciteiten van het Nederlandse ministerie van Financiën dan in die van de Raad van Bestuur van de ING. Zoals U weet bepaalt het vertrouwen van de markt voor een belangrijk deel de waarde van een bank.
Waar het eigenlijk op neer komt is dat Nederland zich banken met de omvang van ING en de ABN Amro niet kan permitteren, vooral als de kwaliteit ervan zo dubieus blijft. We moeten zien dat we van die mammoets af komen.
De enige manier waarop we dat kunnen doen is eerst zorgen voor een adequate vervanging van de functie die deze twee grootbanken nu in ons land hebben. Dat zouden we kunnen doen door de oprichting van een netwerk van kleine bankjes onder toezicht en garantie van de overheid. Bankjes van het format van Knab, waarover U de laatste jaren heeft kunnen lezen in de financiële pers en in de kranten. Maar dan niet onder de paraplu van een organisatie als Aegon, waaraan we de ondergang van Fortis te danken hebben, maar liever onder garantie van de overheid, die er uiteindelijk toch voor opdraait.
Dat zou een veel goedkopere en efficiëntere vorm van bankieren opleveren en de risico’s van de overheid zouden er door afnemen en beheersbaarder worden.
Verder is duidelijk dat een bedrijf waarin zoveel kapitaal zit opgeborgen met een beurswaarde die op een gegeven moment geen procent meer is van de balans een ingewikkelde vorm van kapitaalvernietiging te zien geeft. Iedereen zou beter af zijn als het ons zou lukken om de ING te ontmantelen of aan een buitenlandse bank te verkopen.
 


Risico’s van banken.

$
0
0

Een van de vele oorzaken van de bankencrisis van 2008 was de lage rente. Als de rentestand hoog is verdienen de banken meer op hun reguliere leningen en nemen ze in de praktijk wat minder risico’s. Hogere rentes hebben nog meer voordelen: transacties met weinig winst potentie blijven eerder achterwege en dat is goed voor de economie. Pensioenfondsen kunnen weer wat gemakkelijker adem halen en iedereen die pensioenrechten heeft, heeft daar belang bij.

Maar het echte probleem in goede en in slechte tijden is dat banken met hun debiteuren risico’s onvoldoende rekening houden en als ze er wel rekening mee houden ze het niet op de goede manier doen.

Leningen waar een extra risico aan zit zijn wel duurder, maar niet erg veel duurder. De bank vraagt er een hogere rente voor maar de contante waarde van die verhoging is lang niet altijd de prijs van het voorgecalculeerde risico per lening. Eigenlijk kunnen banken dat niet zo goed meer, de individuele risico’s van leningen aan hun klanten inschatten. Het enige wat ze nog doen is zekerheden vragen en ook in het bepalen van de waarde van die zekerheden zijn ze niet zo goed. Ze doen het allemaal statistisch en op grond van regels die ze bureaucratisch toepassen.

Relevante individuele verschillen worden genegeerd. In de praktijk komt het er op neer dat de debiteuren van de goeie leningen de prijs betalen voor de slechte. Dat lijkt me een ongewenste vorm van solidariteit en bovendien stimuleert het vertrouwen op de statistiek een verkeerde omgang met risico’s bij de banken. Beide zijn zaken waar overheid en  toezichthouders iets aan zouden moeten doen.

Eigenlijk zou er een niche in de markt moeten zijn voor banken die juist goed zijn in het inschatten van risico’s en die met lage kosten werken. Die bijvoorbeeld alleen via het internet kantoor houden voor het publiek en die werken met niet meer dan tien of vijftig man (m/v) hoogwaardig personeel.

Die banken zouden ieder risico weer persoonlijk en op de eigen merites kunnen bekijken en er een individuele prijs aan kunnen hangen. Of ze zouden, als alternatief, uitsluitend nog leningen kunnen verstrekken aan klanten die op grond van hun ervaring goede risico’s vormen. Een goed risico is te definiëren als een lening aan een competente ondernemer die er geld mee kan verdienen en die zelf ook bereid en in staat is een deel van hetzelfde risico te dragen. Dat er bij voorrang leningen worden verstrekt aan goede ondernemers is in het belang van ons allemaal. Dat is een vorm van natuurlijke selectie.

Leningen geven aan incompetente ondernemers die er verliezen mee maken is een vorm van kapitaalvernietiging. Het gaat niet alleen ten koste van de bank maar ook van de economie. Niemand heeft er belang bij als de verkeerde mensen leningen krijgen, met name niet de slechte debiteuren zelf.

Als eenmaal het risico is bepaald en de prijs ervoor berekend, kunnen de banken het in- en uitlenen verder afhandelen via hun computer en dat kan allemaal veel goedkoper dan het nu gaat. Als de kredietverleners goed zijn moet hun risico ook redelijk goedkoop te verzekeren zijn. Als de risico’s die kleine banken lopen kunnen worden verzekerd dan werkt ook voor hen de wet van de grote getallen, die, zoals de kredietcrisis heeft uitgewezen, de grote banken alleen maar schijnbaar zo veel betrouwbaarder maakte.
Schijnbaar, want als risico’s opeens iedereen tegelijk treffen, zoals dat in een crisis kan gebeuren, dan helpt ook de omvang de banken niet meer. Dan helpt alleen nog de competentie, waardoor de een bewust het slechte soort risico’s heeft gemeden waardoor de ander ten onder zou zijn gegaan als de overheid niet had ingegrepen.

De markt heeft behoefte aan meer, aan kleinere en aan competentere banken. Banken, niet alleen voor de grote bedrijven en de overheden, maar juist ook voor het midden en klein bedrijf. Meer concurrentie zou de grote banken dwingen om hun risicomanagement aan te passen en goedkoper te gaan werken.

De overheid, het overkoepelende orgaan van de toezichthouders, zou hier een belangrijke rol kunnen spelen. Toezichthouders zijn ervoor om te zorgen dat banken niet meer risico’s nemen dan zij aan kunnen en zich ook verder netjes gedragen, zodat de minister van financiën hun beursgang niet hoeft uit te stellen.

De overheid heeft het recht om namens ons allemaal de banken te dwingen hun risico’s beter te managen. Tegelijkertijd hebben de overheid en de samenleving er belang bij dat bedrijven die hun zaken goed runnen van krediet worden voorzien voor hun transacties en projecten. Wat er de laatste tijd gebeurt, als een gevolg van ontoereikend toezicht en van de verkeerde risico’s die de  banken gelopen hebben tijdens de crisis is dat de kredietvoorziening aan het bedrijfsleven hapert. Alle onderhandelingen van bedrijven met de banken duren langer dan vroeger. Langer dan vroeger en langer dan nodig is. Dat komt omdat de reactie van de banken op de crisis was om de regels aan te scherpen en hun toch al grote bureaucratie met een extra factor te vergroten.
Competentie vergroten zou beter zijn geweest maar dat is moeilijker en het duurt langer.

De overheid heeft namens de samenleving  een primair belang bij het op orde houden van de geldcirculatie. Met een net van kleine maar veilige bankjes zouden we de concurrentie kunnen creëren voor de grote banken waar de markt zo duidelijk behoefte aan heeft. De grote banken vormen nu de facto een kartel. Ze werken allemaal op dezelfde manier en zijn ook (bijna) allemaal op dezelfde manier de fout in gegaan tijdens de crisis. Die grote banken zouden door concurrentie gedwongen worden hun negentiende-eeuwse bedrijfsvoering aan te passen en dat is in het voordeel van iedereen. DNB, AFM en Financiën zouden zich hiervoor gezamenlijk horen in te spannen. Brussel en Frankfurt moeten het wel goed vinden natuurlijk, maar aangezien het per saldo zowel de concurrentie als de competentie  vergroot zou dat moeten lukken.

 


Samsom en Dijsselbloem.

$
0
0

Dat de directie van de ABN Amro de brief van Dijsselbloem gelekt heeft lijkt me nogal voor de hand te liggen en zijn partijleider Samsom doet er onverstandig aan zich daar nu over op te winden. Dijsselbloem had er beter aan gedaan er zelf mee te komen en te zeggen dat het niet om de hoogte van de beloning ging maar om het tijdstip van de invoering, op een moment dat al die andere ABN’ ers op de nullijn zitten.

Ook zou het Dijsselbloem gesierd hebben om Zalm een pluim te geven, ook al is die dan lid van een andere partij. En eigenlijk wordt het wel tijd dat de PvdA gaat omkijken naar een nieuwe partijleider. Samsom is een aardige man maar een flapuit en dat kan de partij zich in deze crisistijden niet permitteren.



Doodstraf.  

$
0
0

Tijdens de lunch op mijn kantoor, al weer een hele tijd geleden, kwam het gesprek op een te voltrekken doodvonnis in Amerika. Twee kantoorgenoten vonden de doodstraf barbaars en verder vonden zij iedere vorm van openbare executie abject. Met dat laatste ben ik het wel eens op gronden ontleend aan de goede smaak, meer op esthetische dan op ethisch argumenten dus. Het hele onderwerp doodstraf is m.i. meer een zaak van taboes en vooroordelen  dan van ethiek. In elk geval worden goed gefundeerde ethische argumenten weinig gehanteerd in het doodstrafdebat. De opinie van de anderen aan de lunchtafel was dat het hele onderwerp zich eigenlijk überhaupt niet voor discussie leende, ongeveer zoal het onderwerp seks in het gezelschap van dames in de Victoriaanse tijd.

In de tussentijd heb ik er wat meer over gelezen en nagedacht  en wil ik er  verder op door gaan. Ik hoor graag de bezwaren tegen wat ik erover te zeggen heb.

Het algemene verzet tegen de doodstraf is van vrij recente oorsprong. Tot na de tweede wereldoorlog zijn er in Nederland doodvonnissen uitgesproken en voltrokken. Hans Houthoff, in de tachtiger jaren mijn kantoorgenoot, een algemeen geacht en beschaafd mens, heeft als rechter deze straf opgelegd aan een Joodse verraadster en oorlogsmisdadigster. Hij heeft mij ooit gezegd dat hij daar niet mee gezeten heeft. Dat verbaasde me toen. Mijn bezwaar tegen de doodstraf is altijd geweest dat zolang je zelf geen beul zou willen zijn of een  rechter die de doodstraf uitspreekt, je dergelijke straffen ook niet in de wet zou moeten willen hebben. Ik vind dat nog steeds een bezwaar tegen de doodstraf dat hout snijdt. Maar het lijkt geen bezwaar te zijn dat geldt voor alle rechters[1].

De bezwaren tegen de doodstraf zijn in elk geval niet te funderen op de bijbel, op het oude noch het nieuwe testament. Ze komen voort uit het liberale gedachtegoed en hangen samen met het respect voor het mensenleven en de bescherming van de integriteit van lichaam en geest die ook zijn terug te vinden in de diverse verklaringen over de mensenrechten. Het bezwaar dat gelegen is in de onomkeerbaarheid van de doodstraf en het risico van rechterlijke dwalingen is een  rationalisatie. Ook een gevangenisstraf is onomkeerbaar voor zover hij al is uitgezeten. Wie de menselijke persoon in absolute zin voor onaantastbaar houdt zou moeite moeten hebben met alle vormen van strafrecht. Onuitgesproken lijkt deze gedachte bij veel criminologen en strafrechtskundigen een rol te spelen

Het fundamentele bezwaar dat  tegen ons strafsysteem valt aan te voeren is dat niemand meer schijnt te weten wat de functie of rechtvaardiging is van straffen in het algemeen en van zware straffen in het bijzonder. De volgende rechtvaardigingen worden op morele of op praktische gronden verworpen.

Straf als wraak. Wraak wordt niet beschouwd als een positieve emotie die door de wetgever dient te worden gerechtvaardigd.

Straf als middel om eigen richting te voorkomen. Dit lijkt minder cru maar komt in wezen op hetzelfde neer. Eigen richting is wraak door of namens het slachtoffer, straf is wraak door de samenleving.

Straf als pedagogisch middel. De gestrafte wordt geleerd hoe slecht het is wat hij gedaan heeft, om zodoende te bereiken dat hij niet in herhaling zal vervallen. Hiertegen zijn bezwaren aan te voeren van tweeërlei soort: het effect blijkt niet meetbaar en, meer omstreden, heeft de overheid wel deze moreel opvoedende taak?

Straf in het kader van speciale of generale preventie; ook hier is niet van een positief meetbaar effect sprake.

Jan de Bak, advocaat te Amsterdam  heeft lang geleden in zijn proefschrift[2] de stelling geponeerd dat straffen dienen om de maatschappelijke regels in te printen die met de  straf geacht wordt beschermd te worden. Zoals een kind een tik op de vingers krijgt om daar mee aan te geven dat likken in de suikerpot verboden is. Die redengeving voor de straf lijkt mij persoonlijk nog de sterkste. De straf handhaaft en definieert daarmee de regel.

In elk geval zou de vraag of de doodstraf kan worden gerechtvaardigd dienen te worden bediscussieerd in het kader van de vraag naar de functie van de straf. Natuurlijk, wie meent dat de overheid onder geen enkele omstandigheid kan beschikken over leven en dood van haar burgers komt aan deze vraag niet toe. Die opvatting heeft wel vergaande consequenties. Als de overheid niet mag doden, mag zij dan wel laten doden of iemand aan de gerede kans blootstellen dat hij gedood wordt? Als niet, zou de overheid dan haar burgers ook niet voor militaire dienst mogen oproepen? Hoe zit het met de burgers van andere, van vijandelijke mogendheden? Is de opdracht hen te doden gerechtvaardigd? Alleen in geval van een verdedigingsoorlog? Dus onder bijzondere omstandigheden wel?

Stel dat de overheid onder bijzondere omstandigheden wel kan beschikken over het leven van de burgers, kan de functie of rechtvaardiging van de straf dan meebrengen dat ook een doodstraf te rechtvaardigen valt? Stel dat het gaat om hele fundamentele regels van de samenleving en een schending op een manier dat iedereen inziet dat de regel nooit meer zal gelden als hij nu niet op adequate wijze wordt gehandhaafd. Neem de Nazileiders die verantwoordelijk waren voor de Holocaust. Zoals bekend zijn in Neurenberg doodvonnissen uitgesproken en voltrokken en, zoals minder bekend is, geldt dat ook voor Nederland in het kader van de Bijzondere Rechtspleging.

In Amerika beroepen de tegenstanders van de doodstraf zich op het achtste amendement op de grondwet: het verbod van ongebruikelijke en wrede straffen. Het federale Supreme Court is een korte periode ‘om’ geweest maar is daarvan teruggekomen. Zolang de straf en de misdaad maar proportioneel zijn , is nu de opvatting, is de doodstraf niet unusual of cruel. De Amerikaanse grondwet geldt, tezamen met de onafhankelijkheidsverklaring als een van de basisdocumenten van democratisch liberale politiek wereldwijd. De Supreme Court heeft haar oordeel in dit opzicht ook in een liberale meerderheidssamenstelling nadien niet meer gewijzigd. Zoals bekend kan in Amerika het Hoge Gerechtshof bij simpele meerderheid beslissen.

In Nederland is de weerstand tegen de doodstraf heel algemeen. Ik kende indertijd  twee leden van de Hoge Raad die mij verzekerd hebben dat zij af zouden treden zodra de doodstraf in Nederland zou worden geherintroduceerd. De weerstand is ook niet beperkt tot juristen. Zij heeft het karakter van een taboe, dwz is eigenlijk onbespreekbaar. Toch is de juridisch fundering van deze opvatting niet gemakkelijk.

Of het nu komt door de gewoonte van de hoge rechtscolleges in de VS om ook dissenting opinions te publiceren, of omdat de juridische opleidingen aan de beste universiteiten van de VS de onze overtreffen, het is zeker dat met afwijkende meningen over centrale juridische vraagstukken in de VS serieuzer wordt omgegaan dan hier. Over de doodstraf die h.t.l. tegen de wil van de meerderheid van de bevolking en ook tegen de aanvankelijke meerderheid van het parlement is afgeschaft, is hier in ruim honderd jaar niet meer ernstig gediscussieerd. Dat is heel anders in de VS. Daar vindt de discussie voortdurend plaats en op het hoogste juridische niveau.

[1] Twee leden van de Hoge Raad hebben mij ooit gezegd dat zij af zouden treden als de doodstraf in Nederland heringevoerd zou worden. Dat is consequent voor wie tegen de straf fundamentele bezwaren heeft. Aangezien ik beiden graag voor de HR zou willen behouden zou ik, als ik Kamerlid was,  om die reden tegen herinvoering stemmen.

[2] bij  Bianchi op de V.U.


Naggen.

$
0
0

Tegen de officier en latere rechter, de Graaff werd aangifte gedaan. Ik denk wegens valsheid in geschrifte, maar het zou ook wegens een ambtsmisdrijf kunnen zijn, wellicht artikel 361 of artikel 365 Strafrecht.

Wat in de krant stond was dat hij, of ambtenaren onder zijn verantwoordelijkheid, bij een ambtshulpverzoek misleidende en onjuiste informatie had toegevoegd aan een al door de rechtbank goedgekeurde Nederlandse tekst. Dat was gebeurd in de Duitse vertaling, die door de rechtbank niet meer gelezen was. Op grond van die toevoeging was het verzoek ingewilligd door de Zwitserse justitie.

Deze zaak, die door een toeval uitkwam, staat niet op zich. Regelmatig worden door opsporingsambtenaren en in dit geval door een of meer ambtenaren van het Openbaar Ministerie grotere en kleinere fraudes gepleegd. Er worden stukken weggelaten uit dossiers met het oogmerk om informatie aan raadslieden te onthouden of om de rechtbank te misleiden, er worden valse verklaringen afgelegd, opsporingshandelingen verricht waarvoor niet de vereiste rechterlijke toestemming bestaat en soms wordt er keihard gelogen op de zitting.

Is dit een nieuwe ontwikkeling? Voor zover het om het Openbaar Ministerie gaat wel, meen ik. In mijn jonge jaren kwam het niet voor of als het dat misschien incidenteel wel deed hoorde het in elk geval niet tot de bedrijfscultuur. Is het tot Nederland beperkt? Waarschijnlijk niet. De oorzaak ligt bij twee factoren waartussen geen onderling verband bestaat.

De eerste is de overtuiging die bij veel, misschien wel bij alle opsporingsambtenaren heerst, dat de wet om onbegrijpelijke redenen van de opsporing een handicapwedstrijd maakt waarbij de handicap aan hun kant ligt.

Wat men met de fraudetjes probeert te doen is het evenwicht te herstellen en er zoveel mogelijk voor te zorgen dat boeven niet dank zij een welgezinde wetgever hun gerechte straf ontlopen.

Daar doen lang niet alle opsporingsambtenaren aan mee maar veel doen het wel. Officieren meestal niet, meen ik nog steeds, al moeten er veel zijn die het zien gebeuren en een oogje dicht knijpen. Het is in dit verband ook geen winst dat er een tijdlang officieren werden benoemd die afkomstig waren uit de buitengewone opsporingsdiensten. Die nemen hun eigen beroepscultuur mee en die was anders dan die van het oude Openbaar Ministerie.

Het is wat die opsporingsdiensten betreft geen nieuw verschijnsel. Ik heb veertig jaar of nog langer geleden eens op een partijtje staan praten met een stokoude gepensioneerde politieman, die nog voor de tweede wereldoorlog actief was geweest. Een alleraardigste man overigens. De verhalen wat voor trucs zij in die tijd uit haalden om boeven achter de tralies te krijgen deden in kleurrijkheid en beroepstrots niet onder voor wat ik veel minder lang geleden in het café van een voormalige politieman uit de Warmoesstraat mocht vernemen.

De betrokken politieambtenaren zijn niet slecht en voelden zich ook zichtbaar niet zo. Het is hun bedrijfscultuur. Ze menen oprecht dat er in de wereld een soort gnostische strijd plaats vindt tussen goed en kwaad, tussen henzelf en de boeven en dat zij daarbij van alle middelen gebruik moeten maken die hun ten dienste staan in het belang van het algemeen.

De tweede factor die deze wat twijfelachtige bedrijfscultuur bij de opsporingsdiensten in de hand werkt is zo oud als de wereld: “quis custodiet ipsos custodias?” Ofwel wie zal er passen op de oppassers zelf? Politiemensen zijn sacrosanct. Wie doet ze wat? De officier die een politieman zou willen vervolgen om iets wat binnen de corpsmoraal als geoorloofd of in ieder geval niet als ernstig mis wordt beschouwd hoeft op veel toekomstige samenwerking niet meer te rekenen.

Over de oorzaken van de teloorgang van een integere bedrijfscultuur bij de opsporingsdiensten kan men van mening verschillen. Dat er op grote schaal normoverschrijdend gedrag plaats vindt staat vast. Dat er weinig of niets aan gebeurt is ook een feit.

Toen in de negentiger jaren het IRT-rapport[1] werd uitgebracht, waaruit bleek dat van de uitwisseling van gegevens tussen recherchediensten weinig terechtkwam omdat men de informatie

bij elkaar en met name bij de Amsterdamse collega’s niet veilig achtte, schrok de politiek en de rechterlijke macht wel. Die schrik werd weer weggenomen toen bleek dat het rapport er op een bepaald punt behoorlijk naast zat. Iedereen ging er stilzwijgend vanuit dat het op andere punten dan ook wel onbetrouwbaar zou zijn en voor zover ik weet is er nooit iets gebeurd met de gegevens die toen openbaar werden gemaakt. Veel rechters zijn ondanks de gevallen die de laatste jaren in de publiciteit zijn gekomen nog steeds van mening dat het om bedrijfsongevallen gaat als ze er tegenaan lopen. Ze geloven niet dat er iets goed mis is met het strafrechtsysteem en de opsporingsdiensten die er bij betrokken zijn.

Dat is jammer want als er een ding duidelijk werd uit dat rapport dan is het dat het wel mis zit bij de Nederlandse opsporingsdiensten en niet sinds vandaag of gisteren. De oorzaak ligt bij een hopeloos verouderd systeem van strafrecht en straftoemeting en bij onvoldoende controle op degenen die binnen het systeem werkzaam zijn. De kwaliteit van de binnenlandse veiligheid zou er bij gebaat zijn als er op die punten verbetering zou komen. Die verbetering zou in de eerste plaats moeten komen in het systeem zelf en in de daarmee samenhangende bedrijfscultuur van de opsporingsdiensten. Het is een illusie te menen dat het een zonder het ander zou kunnen.

Dat het de politiemensen bij de uitvoering van hun opsporingstaak moeilijk wordt gemaakt door de strafwet en soms ook onbegrijpelijk moeilijk is namelijk waar. Iedereen kent de voorbeelden van gewoontecriminelen die als ze gearresteerd worden eerder weer op straat staan dan dat de politieman klaar is met het invullen van de formulieren voor hun arrestatie. Natuurlijk ergert het die mensen als de boefjes een lange neus tegen ze trekken. Frustrerend is het voor een goede opsporingsambtenaar als een zaak waar veel tijd in is gaan zitten en die een belangrijke vangst heeft opgeleverd stuk loopt op een incompetente officier die de ingewikkelde dagvaarding verknolt, een termijn laat verlopen of die zich door een advocaat in de luren laat leggen.

Voor een deel komt dat doordat dingen nodeloos te ingewikkeld zijn gemaakt. In plaats van dat er in een dagvaarding staat  ‘opgepakt op 1 januari van dit jaar wegens diefstal met braak doordat hij omstreeks zeven uur a.m. op de Stadionkade werd aangetroffen terwijl hij bezig was in een daar geparkeerde auto in te breken en hij de radio er al uitgesloopt had’ staat er iets ingewikkelds dat drie keer zo lang is en alleen maar gelezen kan worden door mensen die ervoor geleerd hebben. Omdat niemand het echt begrijpt kan er heel gemakkelijk iets mee fout gaan. Het is niet duidelijk waarom zoiets niet in fatsoenlijk Nederlands kan, zolang de feiten maar worden vermeld en het artikel van het wetboek of de naam van het misdrijf waarvoor hij is aangehouden.

De wettenmakers en degenen die modellen maken voor tenlasteleggingen zouden een paar jaar in de leer moeten gaan bij de recherche, dan wisten ze wat er zoal aan criminaliteit speelt tegenwoordig. Dan leerde ze misschien hoe daar gericht wetten voor zouden kunnen gemaakt en hoe die tijdig kunnen worden aangepast. Nu staat de wet vol met rijp en groen en met stukken strafrecht die in de ogen van de betrokken politiemensen niets met elkaar hebben uit te staan en met het werk dat zij dagelijks doen.

De beroepsovervaller en de drugscrimineel zijn heel andere mensen dan de kinderlokker of de man die goederen invoert zonder het juiste certificaat van oorsprong of de directeur van de Shell die van prijsafspraken wordt verdacht. Toch worden ze allemaal op dezelfde manier opgepakt en in de cel gestopt en op dezelfde wijze verhoord.

Ons strafrecht dateert uit het begin van de negentiende eeuw en is gemaakt voor een heel ander soort samenleving. Het is een maatschappelijk fenomeen geworden waar erg veel mensen bij betrokken zijn en dat broodnodig aan verbijzondering en aan een algemene herziening toe is.

Zie http://www.burojansen.nl/traa/index.htm.  Het volledige rapport van de enquêtecommissie opsporingsmethoden en het Rijksrechercherapport RCID Kennemerland. Bijna 5500 bladzijden, met een full-text zoekmogelijkheid.

 


Een Preek van Arie Elshout.  

$
0
0

Een  column in de Volkskrant ging over de Nederlandse militairen in het buitenland en over de asymmetrie tussen de over en weer gebruikte middelen. De Afghanen en Irakezen deinzen nergens voor terug en de NATO militairen dienen zich te verantwoorden voor ieder kopje water dat in strijd met de instructies over het hoofd van een gevangen terrorist wordt gegooid. Het verhaal eindigt met de constatering dat dit voor de Westerse troepen een zwakte lijkt maar dat het – integendeel – een kracht is.

De vraag is even niet of dit waar is of niet. Daar kun je waarschijnlijk verschillend over denken. De vraag is ook niet of de peroratie van het verhaal zalvend is of niet. Mijn punt is dat Elshout dit kan beweren zonder het te beargumenteren en waarschijnlijk ook zonder er over na te denken. Hij put uit onze normen en waarden, zoals dat heet sinds Balkenende III.

Hij neemt niet voor niets het woord democratie in de mond, hoewel het niets met volksvertegenwoordiging van doen heeft. Hij doelt op de mensenrechten die tezamen met de democratische verantwoordingsplicht van de overheid de kern vormen van ons humanistische waardesysteem. Een niet beargumenteerd beroep op geldende waarden, in religieus verband is dat een preek.

We hebben een tijd gehad dat we de grote ideologieën, waaronder vooral het Marxisme, quasi religieus noemden, al vonden Marx en zijn aanhangers zelf het een “wetenschappelijke theorie’ die niets met God te maken had. Dat laatste was juist, maar religie gaat niet alleen over God, het gaat ook over mensen. Het is een vorm van hersenspoeling van een groep, waardoor de leden worden geconditioneerd om zich tegenover elkaar en de buitenwereld op een bepaalde voorspelbare manier te gedragen. Of dat gedrag wenselijk is of niet blijft in het midden, maar die gerichtheid en die niet-vrijblijvendheid van de religie heeft het met ideologieën gemeen.

In die zin is sinds de tweede wereldoorlog het humanisme een ideologie geworden,  in reactie op de verschrikkingen van de eerste helft van de eeuw. Slavernij, kolonialisme en apartheid worden sindsdien wereldwijd veroordeeld. Oorlog wordt uitgebannen, alle mensen worden broeders en wie zich tegen een van deze programmapunten verzet, heeft niet zozeer ongelijk maar die is slecht.


Tuitjenhorn, weer een misser!

$
0
0

Een commissie onder leiding van Carel Bleichrodt een gepensioneerde AG bij de Hoge Raad, heeft een rapport geschreven over de zelfmoord van huisarts Tromp in Tuitjenhorn en de gebeurtenissen die daaraan vooraf gingen.

Het cruciale feit in deze affaire was dat tijdens een korte afwezigheid van de huisarts uit zijn praktijk een terminale kankerpatiënt medisch onvoldoende was begeleid, als gevolg waarvan hij dreigde te stikken.

Met medeweten en goedkeuring van de naaste familie heeft de huisarts, toen hij in een laat stadium met de noodsituatie werd geconfronteerd, euthanasie op de patiënt gepleegd. Dat was aanleiding voor een stagiaire, die mede verantwoordelijk was geweest voor de miserabele toestand waarin de patiënt was komen te verkeren, om haar stagebegeleider in het AMC in te schakelen.

Het AMC heeft vervolgens de ISG en het Openbaar Ministerie op de hoogte gesteld zonder eerst met de betrokken huisarts overleg gepleegd te hebben en daarna liep de zaak op een traditioneel bureaucratische manier uit de hand.

De huisarts in kwestie was kennelijk in de tijd van het gebeurde geestelijk wat labiel, anders zou hij waarschijnlijk geen zelfmoord hebben gepleegd. Maar de regelknechterij waarmee de zaak behandeld is tart iedere beschrijving. Niet iedere beschrijving zou ik horen te zeggen, want het is de commissie gelukt om een rapport te maken waarin van iedere handeling in de zaak werd gezegd dat zij correct en volgens de regels was verricht, zodat de autoriteit in kwestie geen verwijt kon worden gemaakt.

De rapporteurs blijken geen oog te hebben gehad voor de dramatiek van het gebeuren, voor de ellendige situatie waarin de patiënt en diens familie verkeerde, voor Tromp, die met die ellende werd geconfronteerd, voor het schuldgevoel van de huisarts die zijn stagiaire te veel haar gang had laten gaan en voor de ongelukkige en onverdedigbare toezegging van het AMC aan de stagiaire dat men Tromp niet op de hoogte zou stellen van haar deloyale[1] optreden. In het rapport wordt er het volgende over gezegd:

De betrokken medewerkers van het AMC hebben twee redenen genoemd die hen ertoe brachten om af te wijken van hetgeen gebruikelijk is en voorafgaand aan de melding aan de IGZ geen contact te zoeken met de huisarts. Ten eerste wilden zij de coassistente beschermen. Direct contact zoeken met de huisarts om zijn kant van het verhaal te horen, leek hen geen goede optie omdat daarmee bekend zou worden dat de coassistente met de coördinator was gaan praten.

De tweede reden was dat de IGZ, nadat de coördinator de zaak om advies aan de IGZ had voorgelegd, liet weten dat zij de zaak overnam en zou onderzoeken en dat de betrokkenen werd verzocht verder geen actie te ondernemen. Dat verzoek hebben de medewerkers kennelijk geïnterpreteerd als een verzoek om, hangende het onderzoek, geen contact met de huisarts op te nemen, omdat dat het onderzoek van de IGZ zou kunnen schaden.

De eerste cruciale fout die het AMC hier maakt en waar de commissie schijnbaar aan voorbij gaat is dat er nooit een toezegging van geheimhouding aan de co-assistente had mogen worden gedaan. De tweede is dat de coördinator nooit aan het IGZ om advies had mogen vragen voor hij met Tromp gesproken had.

Centraal in aanpak van de IVG, het Openbaar Ministerie en nu ook weer van de rapporteurs is de kwestie van de overdosis. Probeer maar eens om de affaire Tuitjenhorn aan buitenlandse artsen en juristen uit te leggen, dan zult U merken dat niemand begrijpt wat de hoogte van de dosis morfine te maken heeft met de vraag of de euthanasie in dit geval toelaatbaar was of niet. Genoeg of tien keer te veel, het maakt voor de patiënt geen verschil.

Nederland staat in het buitenland bekend als een land waar over ethische kwesties als euthanasie en abortus anders gedacht wordt dan in andere westerse landen en waar met name veel meer mag. Wat men daar niet begrijpt is dat wij voor onze euthanasie een eigen terminologie ontwikkeld hebben. We noemen medische levensbeëindiging geen euthanasie maar palliatieve zorg. We willen daarmee  voorkomen dat de delictsomschrijving moord van toepassing zou zijn, die we om begrijpelijk redenen in het wetboek  van strafrecht hebben laten staan, ook voor het geval de levensbeëindigende handelingen door een arts worden gepleegd. Van de arts verwachten we dat die aan deze charade meedoet, zodat we in ons rechtssysteem de mogelijkheid open houden om kwaadwillende artsen voor de rechter te brengen, als dat nodig mocht blijken. Waar Tromp het slachtoffer van geworden is in deze affaire, is de onnavolgbare manier waarop wij euthanasie wettelijk hebben proberen te regelen.

De vraag is op zich eenvoudig: is er sprake van kwade wil bij de arts of heeft hij gehandeld in het belang van de patiënt, zoals hij dat zag. De IVG en het Openbaar Ministerie[2] dienen, voor ze tegen een arts optreden, eerst antwoord te krijgen op deze cruciale vraag. Pas dan kan de machinerie in werking worden gesteld die tot tuchtrechtelijke of strafrechtelijke consequenties leidt. Dat is in dit geval niet gebeurd, omdat men in de hoogte van de overdosis een bewijs zag van kwade wil bij huisarts Tromp. En dat is onzin, was de algemene reactie bij de huisartsen in Nederland, maar niet dus bij de IGZ, bij het Openbaar Ministerie en nu weer bij de commissie.

Het antwoord of in elk geval het begin van een antwoord op de vraag of er moord of euthanasie gepleegd is kan alleen worden verkregen in een rustig gesprek tussen de arts in kwestie en degenen bij wie de verdenking van een strafbaar feit wordt gemeld. De procedure zou hier zijn geweest dat de stagebegeleider, na het aanhoren van het opgewonden verslag van de stagiaire, eerst dokter Tromp zou hebben gevraagd om eens te komen praten op het AMC.  Dat gesprek zou de begeleider hebben kunnen voeren in aanwezigheid van de hoogleraar medische ethiek maar hij zou het ook alleen hebben kunnen doen. In beide gevallen was de conclusie waarschijnlijk geweest dat er bij Tromp van kwade wil geen sprake was. Was er bij het AMC twijfel blijven bestaan dan had men op dat moment met een verstandig iemand bij de IVG moeten gaan praten en zeker niet met een opgewonden standje als Josée Hansen[3].

Naast Bleichrodt maken ook Toine Lagro-Janssen, emeritus hoogleraar Vrouwenstudies Medische Wetenschappen bij het Radboud UMC en Ko de Ridder, hoogleraar publiek management aan de Rijksuniversiteit Groningen, deel uit van de commissie. Ik zou in elk geval een huisarts en misschien ook een ethicus in de commissie hebben willen zien en wat de functie van een hoogleraar publiek management hier kan zijn geweest, begrijp ik niet, tenzij het de opdracht aan de commissie was om de gemoederen te sussen.

Stevige kritiek op de handelswijze van het AMC, de IGZ en het OM was in de zaak Tuitjenhorn op z’n plaats geweest en die kritiek is achterwege gebleven.  Het oordeel van de ministers Van der Steur van V&J en Schippers van VWS luidde anders, gezien hun  begeleidende brief bij de rapporten in deze zaak.[4]. Beide rapporten zijn dinsdagmiddag openbaar gemaakt op de website van het ministerie van V&J.

Uit het rapport van de evaluatiecommissie blijkt volgens de ministers dat het AMC, het OM en de IGZ veelal juist, zorgvuldig en met voldoende aandacht voor de persoonlijke omstandigheden van de huisarts hebben gehandeld. Ik denk dat dit een juiste weergave is van het rapport, maar niet van de feiten.

De commissie vindt het terecht dat het AMC geen contact heeft opgenomen met huisarts Nico Tromp, vindt zelfs dat collegiaal overleg schadelijk kan zijn en de waarheidsvinding kan belemmeren. Dat is een eng strafrechtelijke manier om de zaak te bekijken en die miskent dat de meta juridische vraag hier eerst beantwoord had horen te worden of we wel met een potentiële strafzaak te maken hadden.

Was dat gebeurd dan had men op grond van de toen bekende feiten en omstandigheden niet tot het oordeel kunnen komen dat er sprake was van ‘een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit’. De choquerende doorzoeking van het huis en de praktijkruimte zou achterwege zijn gebleven.

Dat de IGZ de juiste conclusie heeft getrokken door direct het OM in te schakelen nadat zij door het AMC was geïnformeerd, zoals de bewindslieden beweren, is juist de cruciale misser in het rapport. Men had hangende de gesprekken in deze zaak de huisarts kunnen vragen ziekteverlof te nemen, als er al reden was te vrezen dat hij zijn beroep niet behoorlijk uit zou kunnen oefenen.

De ministers schrijven dat het moed vergde van de coassistente om de casus te bespreken met haar opleider, maar die opmerking is irrelevant. De vraag is wat de opleider vervolgens had horen te doen. Dat de bewindslieden het optreden van de coassistente een voorbeeld voor anderen vinden is onder de omstandigheden weinig kies.

De ministers schrijven verder wel dat de onderzochte overheidsinstanties niet álles volledig goed hebben gedaan en dat uit de kwestie wel lessen zijn te trekken voor de toekomst. De twee interventies van zowel IGZ als OM was misschien te veel  van het goede. Maar daar blijft het eigenlijk bij.

De ambtenaren die hun ministers geïnstrueerd hebben, zouden niet alleen het rapport hebben moeten lezen maar ook zelfstandig de feiten hebben kunnen beoordelen. Kennelijk vond men dat in Den Haag te veel gedoe.

De eindconclusie moet nu zijn dat het werk van de commissie een gemiste kans is geweest, maar dat de huisartsen in Nederland redelijk gerust kunnen zijn dat een herhaling van dit soort ingrijpen niet te verwachten is. Het rapport wast wit wat zwart is maar tussen de regels door staat er toch wel te lezen dat niemand blij is geweest met deze zaak. Maar nog eens, probeer zoiets maar een uit te leggen aan een buitenlander. Het gaat U niet lukken.

[1] Ik heb in een eerder stuk over deze affaire de stagiaire verdedigd, met name ook omdat ik vind dat opleiders en begeleiders in zo’n geval meer blaam treft dan een stagiaire. Ook met de ethische kant van het beroep moet je als arts in opleiding leren omgaan en de euthanasie moet voor het meisje een behoorlijk heftige ervaring zijn geweest.

[2] dat daarvoor een aparte deskundigheidsgroep in het leven heeft geroepen

[3] Die is intussen van het toneel verdwenen en heeft haar carrière heeft voortgezet in Zwitserland als adviseur van een internationale organisatie.

[4] file:///C:/Users/toon/Downloads/om-bw-rapport-tuitjenhorn. pdf het IGZ-calamiteitenrapport en het rapport van de evaluatiecommissie Tuitjenhorn


Sven Kockelmann en Jort Kelder

$
0
0

Ik keek op het aanraden van een lezer van dit blog naar een discussie tussen Sven Kockelmann en Jort Kelder. Die discussie was nogal eenzijdig omdat Kockelmann niet helemaal leek te begrijpen waar het over ging, terwijl er toch zoveel voorlichting over het onderwerp bestaat

In het FD van  drie jaar geleden  (14/4/12)  stond een artikel van Kenneth Rogoff, hoogleraar overheid en economie in Harvard, dat er over ging en over de politieke integratie van de EU, die er mee samenhangt.

Rogoff zette daarin helder uiteen dat –  gegeven dat een politieke integratie van Europa voorlopig niet op het programma staat – het behouden van een eenheidsmunt voor zulke uiteenlopende economieën als de Europese een illusie is.

Het is in zijn ogen vooral de uitbreiding tot 27 leden die het hem gedaan heeft, met de toetreding van Kroatië, Servië, IJsland, Macedonië en Turkije nog op het programma. En natuurlijk het opzetten van onbetaalbare welfare states in de nieuwe lidstaten, op een tijdstip dat die ook in de oudere lidstaten onbetaalbaar dreigden te worden door een tsunami-achtige immigratie uit derde wereld landen.

Hij wijst erop dat een arbeidsbeweging  vanuit landen en regio’s met hoge werkloosheid, zoals Spanje en Griekenland naar streken met een betere werkgelegenheid zich wel voltrekt, maar dat die niet binnen de EU plaats vindt. Portugezen trekken naar hun vroegere koloniën in Afrika en Zuid Amerika en Ieren naar de Engels sprekende landen. Van emigratie vanuit Spanje naar Duitsland of uit Zuid Italië naar Nederland  is nauwelijks sprake.

Brussel beschikt niet over voldoende eigen  belastingopbrengsten om de crisislanden te steunen. In de Noordelijke landen kan men niet een democratisch systeem handhaven en tegelijkertijd tegen de wil van de bevolking  grote bedragen overhevelen naar het Zuiden en Oosten van Europa en zeker niet op permanente basis, zoals nodig lijkt als de muntunie blijft gehandhaafd.

Veel wat zich aankondigt als korte termijn maatregelen kunnen wel eens een heel lange horizon blijken te hebben en dat zonder dat aan dit soort maatregelen een democratisch gedragen en daardoor legitiem besluit ten grondslag ligt.

Kort samengevat betoogt Rogoff dat muntunies zonder politieke legitimiteit niet kunnen overleven. Dit geldt dus  voor de Eurozone, die naar hij voorspelt het einde van dit decennium niet gaat halen.

Wat hij onbesproken liet is de weg waarlangs het uiteenvallen van de eurozone zich zal gaan voltrekken. Daar valt op dit moment ook nog niet veel zinnigs over te zeggen. Het gemakkelijkste zou zijn als de landen die de sterke munt niet aan kunnen de Eurozone zelf verlaten, hun eigen nieuwe munt een tijdlang laten zweven en voor een overgangsperiode steun krijgen  van de overblijvende landen voor het saneren van hun schulden. Dat zou de meest geordende en overzichtelijke manier zijn. Lukt dat niet, of wil men dat niet, dan zouden de landen die een gezamenlijke munt willen en kunnen houden uit moeten stappen en onder leiding van Duitsland onder een andere naam een nieuw soort Euro moeten creëren. Voor de sanering is dat op zich handiger omdat de in Euro’s luidende schulden dan goedkoper worden en gemakkelijker te saneren zullen zijn. Maar het  zal onvermijdelijk gevolgen hebben voor de samenwerking in Europa en waarschijnlijk ook ingrijpende gevolgen voor de staatkundige vormgeving van de Unie. Een uiteenvallen in drie delen is dan niet ondenkbaar en het is de vraag of Duitsland dat aandurft.

Maar het zou ook grote kansen bieden. Fouten uit het verleden, zoals de eenwording van Italië, zouden kunnen worden hersteld. Het Noorden van dat land zou bij het ‘Duitse’ Europa en het Zuiden bij het mediterrane deel  kunnen aansluiten. Frankrijk zou zich moeten beraden wat het zou willen: de tweede viool spelen in Noord Europa of de leiding op zich nemen in het Zuiden. Zwitserland zou de gelegenheid krijgen toe te treden tot de Noord Europese zone zonder haar neutraliteit op te geven.

De top down organisatie van de samenwerking zou worden losgelaten, aan de te grote bemoeienis van Brussel  zou een einde komen. De Europese autoriteiten zouden zich bezig gaan houden met de problemen waar hun ingrijpen nodig en gewenst is: het op orde brengen van het financiële systeem en het verbeteren van de Europese infrastructuur.

De Europese samenleving zou ruimte krijgen om te ademhalen en de groeicijfers die dat ten gevolge zou hebben zouden iedereen verbazen.


Viewing all 12313 articles
Browse latest View live




Latest Images